De
bewegingen van de aarde
|
Een
waarnemer ziet 's morgens de zon opkomen in het oosten en ziet
ze 's avonds ondergaan in het westen.
Wanneer we 's nachts kijken naar de sterren dan zien we ook dat
ze zo'n baan beschrijven.
Is dit de echte beweging ?
Als de
sterren rond de aarde zouden draaien dan moeten deze zeer
afgelegen sterren een snelheid van miljarden kilometers per
seconde ontwikkelen wat zeer onwaarschijnlijk, zo niet
onmogelijk, is. Dat een schijnbeweging opgevat kan worden
als een echte beweging blijkt uit het volgende. Wanneer
een voorwerp beweegt en de waarnemer staat stil dan zal de
waarnemer het voorwerp zien bewegen. Hij doet dit echter ook
wanneer hij zelf beweegt en het voorwerp stilstaat.(Denk maar als
je in een vertrekkende trein zit en je kijkt naar het naast je
stil staande treinstel).
|
Niet de sterren
draaien dus maar wel de aarde. Wanneer we op één van de polen naar
omhoog kijken dan doorlopen de sterren cirkelvormige banen rond de
aardas. De aarde draait dus rond zichzelf en dat in 24 uur. Men
noemt dit de aardrotatie. De zin van de beweging is van west
naar oost of wanneer we naar de noordpool kijken van buiten de aarde
in tegenwijzerszin (linksom - tegen de wijzers van de klok in).
De gevolgen van de
aardrotatie zijn :
- Afplatting
aan de polen en uitzetting aan de evenaar t.g.v.
centrifugaalkracht
- Afbuiging
van de winden
- Het magnetisch
veld
- Het dag-nacht
ritme
|

de coriolisversnelling
|

het aardmagnetisme
|

De afplatting van de aarde

dag & nacht
|
Verbonden
aan het dag-nachtritme is dus ook onze tijdsbepaling op
aarde verbonden. De tijdsbepaling is dan weer gebaseerd op de
plaatsbepaling op aarde.
Als men in een vlak de ligging van een punt wil bepalen dan
gebeurt dit door het bepalen van de coördinaten t.o.v de
nullijn. Om op een boloppervlak een punt te bepalen, doen we dit
t.o.v twee nullijnen. We kunnen de aarde verdelen in parallellen
(= cirkels die punten beschrijven ten gevolge van de
aardrotatie) en meridianen (= een halve cirkel van de
zuidpool naar de noordpool).
De keuze voor de nullijnen of voor het assenkruis is de langste
parallel of de evenaar (die de aarde verdeelt in een
noordelijk en een zuidelijk halfrond) en de meridiaan die
loopt door Greenwich, nabij Londen (deze verdeelt het
aardoppervlak in een oostelijk en een westelijk halfrond).
De richting N-Z noemt men de breedte. De richting O-W noemt men
de lengte. Zo spreekt men links van de meridiaan van Greenwich
van Westerlengte en rechts van de meridiaan van Oosterlengte,
boven de evenaar van Noorderbreedte en onder de evenaar
van Zuiderbreedte. De lengte wordt afgelezen op de
evenaar, de breedte wordt afgelezen op de nulmeridiaan.
Voorbeelden
:
Brussel : 50°NB, 4 °OL
New York : 41 °NB, 76 °WL
Melbourne : 38 °ZB, 145 °OL
Atlanta : 34 °NB, 84 °WL
Het geheel
van parallellen en meridianen vormt het gradennet.
|
|
|
Omdat de aarde een
bol is, kan ze maar telkens de helft belicht worden. Elk punt komt door
de rotatie een periode in het belichte deel (dag) en een periode in het
niet-belichte deel (nacht). Een waarnemer op aarde ervaart het als een
schijnbeweging van de zon en ziet zonsopgang, middag, zonsondergang en
middernacht. Tijdens de schijnbeweging van de zon verandert de hoogte
van de zon, dit is de hoogte tussen het horizontale vlak en de zon. Op
onze breedte bereikt de zon de grootste hoogte in het zuiden. Die hoogte
heet culminatiehoogte. Op het ogenblik dat de zon de
culminatiehoogte bereikt, zijn de schaduwen op de aarde het kleinst. Het
tijdstip is middag. Alle punten op één zelfde meridiaan hebben
dezelfde tijd t.o.v de zon, dat is de zonnetijd. Naar het westen toe,
tegen de rotatiezin in, is het vroeger, naar het oosten toe is het
later. Over de hele aarde kunnen we tijdsgordels afbakenen
waarbinnen het tijdsverschil ten hoogste één uur bedraagt. Omdat de
aarde in 24 uur over 360 ° roteert, strekt één lengtegordel zich over
15 lengtegraden uit. De eerste gordel wordt door de meridianen 7°30'
WL en 7°30' OL begrensd. De tijd van die gordel is de Greenwich
Mean Time (GMT). Opschuivend naar het oosten krijgen we volgende
gordels : de Midden Europese Tijd (MET = GMT + 1) en de Oost Europese Tijd
(OET = GMT + 2). Om politieke en economische redenen wordt boven de
continenten die theoretische indeling aangepast : de begrenzing van de
tijdszones valt er samen met landsgrenzen. In België nemen we de MET
aan, niettegenstaande we in de GMT-gordel zitten, waardoor de klok bij
ons ongeveer één uur voor is op de zonnetijd. In de zomer zetten we de
klok nog één uur vooruit (het zgn. "zomeruur") om
beter gebruik te kunnen maken van het daglicht tijdens de werkdag zodat
we in de zomer 2 uur voor zijn op de zonnetijd. Het is dan dus middag
rond 14.00 uur.
Wie vanaf de nulmeridiaan 180° oostwaarts gaat, wint 12 uur in; wie
180° westwaarts gaat, loopt 12 uur vertraging op. Aan de meridiaan op
180° lengte ontstaat en verschil van 24 uur of één dag; Daar is de datumgrens
of -linie die praktisch volledig door zee loopt en waar ze toch over
bewoond gebied komt, is ze een weinig verlegd.
Waarnemingen die
echter niet met de aardrotatie zijn te verklaren:
- De
culminatiehoogten variëren : naar de zomer toe verhogen ze, naar de
winter toe verkorten ze.
- De daglengten
veranderen : naar de zomer toe worden ze langer, naar de winter toe
worden ze korter.
- Ook de
sterrenhemel verschuift.
Verklaring : de aarde maakt nog een andere beweging net als de andere
planeten nl. een baan rond de zon of de aardrevolutie
De aarde
beschrijft een ELLIPSBAAN met de zon in één van de brandpunten.
In Januari bevindt ze zich het dichtst bij de zon , in het perihelium,
in
juli (zomer bij ons) het verst van de zon : aphelium. De afstand tot de
zon is dus geen oorzaak van de temperatuursverschillen tussen winter en
zomer ! Eén omwenteling duurt 365 dagen 5 uur 48 minuten 45.97 seconden.
Een kalenderjaar duurt 365 dagen. Zo hebben we ca. 6 uur tekort per jaar
waardoor we er om de 4 jaar 1 dag bijdoen (= schrikkeljaar).
Eeuwjaren zijn echter geen schrikkeljaren behalve als ze deelbaar zijn
door 400.
De SCHUINE AARDAS,
de aardas maakt een hoek van 66°33' t.o.v. het eclipticavlak (=
het vlak aarde-zon), zorgt ervoor dat we door de verschillende
invalshoek van de zonnestralen verschillende temperaturen en dus
seizoenen kennen.
De
invalshoeken of culminatiehoek (hoek van de zon tot de horizon)
variëren volgens tijdstip en breedteligging
op 21/3 en 23/9 :
- zonnestralen loodrecht op de evenaar
- culminatiehoogte = 90° - breedtegraad op aarde
Op 21/6:
- zonnestralen loodrecht op de kreeftskeerkring
- culminatiehoogte = 90° - (breedtegraad - 23° 27')
op 22/12:
- zonnestralen loodrecht op de steenbokskeerkring
- culminatiehoogte : 90° - (breedtegraad + 23° 27') |

situatie
op 21/6 op 50° NB :
de culminatiehoogte van de zon = 90°-(50°-23°27')= 63°27'
|
Door de invloed
van de breedteligging ontstaan aldus ook KLIMAATGORDELS op aarde:
De polaire gordel
met midzomernacht
De koude gordel (de zon blijft laag)
De gematigde gordel (koud tot warm gematigd), de zon komt nooit in het
zenith
De droge gordel (op de keerkringen)
De tropische
gordel of de intertropen gordel (tussen
de keerkringen; zon staat er minstens 1 x in het zenit)
|
Naast de
rotatie en de revolutie beschrijft de aardas zelf ook nog een
beweging ; de tolbeweging van de aarde of de precessie. Door de
precessie treedt er een geleidelijke verandering op in de
hellingsrichting van de aardas ten opzichte van de ecliptica. Zo
zal de poolster (Kleine Beer)niet altijd het Noorden aangeven,
3000 voor Chr. was Alpha Draconis de Poolster en over 12.000
jaar zal dat de heldere ster Vega zijn. Eén tolbeweging duurt
25.800 jaar.

Ook de
sterrenbeelden verschuiven dus in de loop van de tijd, met als
gevolg dat horoscopen niet altijd overeenstemmen.
|
TOP |