Luchtvochtigheid
& Neerslag
Water komt in de
troposfeer onder drie aggregatietoestanden voor : vast, vloeibaar en
gasvormig.
|
VORMEN
VAN WATER
|
| VAST |
VLOEIBAAR |
GAS |
|
IJS
|
WOLKEN
|
DAMP
|
|
SNEEUW
|
REGEN
|
STOOM
|
|
IJZEL
|
MIST
|
|
|
|
NEVEL
|
|
|
|
DAUW
|
|
|
|
STROMEN
|
|
|
|
|
| De overgang
van de ene toestand in de andere gaat gepaard met energiestromen
(opname of afgifte).De
energie om de kringloop te doen ontstaan en te onderhouden wordt
geleverd door de zon. De zonne-energie zorgt voor de verdamping
(en andere endogene omzettingen) en de zwaartekracht zorgt voor
de neerslag en de terugstroom naar de oceanen. Een deel van het
neerslagwater wordt tijdelijk opgeslagen als grondwater of in
planten en dieren. |
 |
|
De
absolute vochtigheid = de massa waterdamp in een gegeven volume
lucht. De absolute vochtigheid is afhankelijk van de
temperatuur. Voor elke temperatuur is er een grenswaarde, men
spreekt dan van verzadigde lucht.
De
relatieve vochtigheid (RV) is de verhouding tussen de absolute
en de maximale vochtigheid bij een gegeven temperatuur en druk.
Luchtvochtigheid
en temperatuur zijn omgekeerd evenredig. Als de temperatuur van
de lucht stijgt, kan er meer waterdamp worden opgenomen en neemt
de relatieve vochtigheid bijgevolg af.
Als de temperatuur van de lucht daalt, neemt de relatieve
vochtigheid toe. Op een bepaald moment kan de temperatuur
bereikt worden waarbij de relatieve vochtigheid gelijk is aan
100 %. Men noemt dit het dauwpunt. Bij verdere afkoeling begint
de waterdamp te condenseren tot waterdruppels of te bevriezen
tot ijskristallen (bij temp. < 0°C). De condensatie gebeurt
meestal om condensatiekernen heen zoals bijv. stof, rook, roet,
…
|
|
Wolken
ontstaan door de afkoeling van lucht tot het dauwpunt.
De wolken worden geklasseerd op basis van hun uitzicht, hoogte en
neerslag.
De hoofdindeling bestaat uit vier (vijf) stamwoorden :
1) cirrus = veegwolk
2) stratus = aaneengesloten wolken
3) cumulus = stapelwolk
4) nimbus = natte wolk
5) alto = voorvoegsel voor hoge wolken

cirrus
|

stratus
|

cumulus
|

(cumulo-) nimbus
|
Dauw
ontstaat door condensatie van waterdamp uit de lucht op koude voorwerpen
(bijv. koud glas, ijsbeker, …). Bij sublimatie spreekt men van rijp.
IJzel ontstaat door dat regen op een oppervlak valt dat onder het
vriespunt is afgekoeld.
Kleine
waterdruppeltjes en ijskristallen kunnen kleiner zijn dan 1/100 mm, ze
zijn zeer licht en worden door de luchtcirculatie meegevoerd als wolken.
Bij sterke afkoeling groeien de ijskristallen aan, ze worden
zwaarder en vallen neer. Als ze tijdens het vallen smelten, spreekt men
van regen.
Als ze niet smelten maar als vlokken naar beneden vallen, spreekt men
van sneeuw.
In onweerswolken (cumulus-) worden de waterdruppels door stijgende lucht
steeds opnieuw in een kringloop naar boven genomen waar ze tot
ijskorrels bevriezen. Ze blijven aangroeien tot ze te zwaar zijn en naar
beneden vallen als hagel.
Bij het bekijken
van atlaskaarten merkt men op dat lage drukzones overeenkomen met
neerslagrijke gebieden.·
|
Het
evenaarsgebied
Door de
zenitale zonnestand kent men hier een intense verdamping. Door de
opwarming en het frontaal botsen van de Noordelijke en
Zuidelijke passaatwinden (ITCZ) stijgt de vochtige warme lucht.
Op grote hoogte condenseert de waterdamp door afkoeling en valt
neer : dit is de zenitale regen. Met het verschuiven van de
zenitale zonnestand, schuiven ook de drukgebieden, de ITCZ en de
zenitale regens mee.
|
 |
|
De
frontenzone
In het
subpolair minimum botsen de vochtige zuidwesten winden tegen de
koude noordenwinden, ze koelen af en de waterdamp condenseert
tot neerslag : de frontale regens.
|
 |
|
|
De
moessongebieden (Zuidoost Azië)
Tijdens
de zomer verschuift de ITCZ naar het noorden. Tijdens de
warme maanden ontwikkelt zich boven de (koelere) zee een
hoge druk en boven het land een lagere druk. Het
equatoriaal minimum breidt zich hierdoor uit naar het
noorden. De winden waaien bijgevolg tijdens de warmere
maanden van zee naar land en brengen veel neerslag mee.
|
|
De
zeekant van kustgebergten
Langs
de bergflanken (kustzijde) stijgen de verzadigde luchtmassa's,
ze koelen af en geven neerslag : stijgingsregens. Bij ons
krijgen de Ardennen hierdoor dubbel zo veel regen als de kust.
|
 |
De droge gebieden
op aarde zijn terug te vinden op plaatsen waar zich permanent
hoge-drukgordels ontwikkelen. In een maximum dalen de luchtmassa's, ze
warmen op en bijgevolg daalt de relatieve vochtigheid.
Op 30 °NB en 30 °ZB vinden we de droogtegordels van het subtropisch
maximum terug (op deze breedte treffen we woestijnen aan : Sahara,
Kalahari, …).
De landzijde van kustgebergten zijn om dezelfde reden droog.
Gebieden die ver van de zee gelegen zijn, zijn droger omdat de
luchtvochtigheid volledig is uitgeregend dichter bij de zee.
Ook koude zeestromingen langs de kusten geven aanleiding tot
woestijnvorming : de winden die over de koude zee komen, warmen op als
ze het land bereiken, de relatieve vochtigheid daalt en ze geven
bijgevolg geen regen.
Zure neerslag
De neerslag die in
België valt, is sterk verzuurd.
De oorzaken
van deze verzuring zijn :
- vulkaanuitbarstingen
- menselijke activiteiten
| pH |
opmerking |
|
1
|
maagzuur |
|
2
|
azijn
(2,5), cirtoensap (2,2) |
| 3 |
cola
(3,5) |
| 4 |
zure
regen (minder dan 5), bier (4,5) |
| 5 |
normale
regen (5,5) |
| 6 |
|
| 7 |
neutraal |
| 8 |
zeewater
(8,6) |
| 9 |
soda |
| 10 |
|
| 11 |
ammoniak |
| 12 |
|
| 13 |
1
M NaOH, bleekmiddelen |
| 14 |
|
De normale
pH-waarde voor regenwater is 5 ŕ 6 (zuur door CO2 in oplossing).
Momenteel bedraagt de pH van het regenwater in België 4,5.
De zure
neerslag is een gevolg van de milieuvervuiling, namelijk de
luchtverontreiniging door emissies van de industrie,
huishoudens en verkeer.
- industrie, huishoudens : H2SO4 (uit SO2 + H2O + O2)
- verkeer : HNO3 (uit NO3 + H2O + O2)
- bio-industrie : NH4+ + OH- (uit NH3 + H2O)
- kunstmeststoffen : HNO3 (uit NH3 en NH4+) |
 |
Kalkrijke bodems
(aanwezigheid van CaCO3) vormen een buffer tegen de verzuring : de zuren
worden geneutraliseerd.
Men noemt de
hoeveelheid zuur die op een bodem terecht komt zonder dat de pH van de
bodem verlaagt de buffercapaciteit.
Zeeklei en löss
bevatten veel kalk en zijn bijgevolg minder gevoelig voor zure neerslag.
Zandgronden en granietbodems daarentegen hebben en kleine
buffercapaciteit.
Verzuring van het
oppervlaktewater (meren)
In vele meren
in Scandinavië zijn pH-waarden gemeten van minder dan 5. Deze verzuring
is een gevolg van de SO2-emissie in West-Europa die via de winden naar
het noorden wordt getransporteerd. De ondergrond bestaat hier vooral uit
graniet. De lage pH-waarde van het water heeft een grote vissterfte als
gevolg. Bovendien worden zware metalen (bijv. aluminium, cadmium, zink)
beter opgelost in dat zure milieu en dit kan leiden tot giftige
concentraties.
|

"waldsterben"
|

Aantasting
van historische monumenten
|
|
Aantasting
van de vegetatie
In
Duitsland is ca. 2/3 van de bosoppervlakte met afsterven
bedreigd ("Waldsterben"). Het betreft niet enkel de
naaldwouden, maar ook de oude loofwouden. In de heiden worden de
typische heideplanten verdrongen door grassen.
|
 |
Het vermijden van
zure regen
Symptomatisch
handelen
In afwachting
van globale of internationale maatregelen kan de verzuring worden
bestreden door het uitstrooien van grote hoeveelheden kalk over akkers
en bevroren meren.
Verminderen van de
uitstoot van verzurende stoffen
Dit kan door :
1) het gebruik van zwavelarme brandstoffen
2) rookgaswassing
3) het gebruik van de katalisator
4) het Mestactieplan (Mestdecreet) : hierin wordt getracht de uitstoot
van NH4 te verminderen door het oordeelkundig gebruik van meststoffen
(onderwerken, uitspreiden verboden in bepaalde periodes)
|